Lena uit P.

Lena (niet haar echte naam) beschrijft hier hoe zij, met hulp van gesprekken, de verbinding legt met een getraumatiseerd innerlijk kinddeel. Lena ontdekt dat het trauma dat veroorzaakt werd in haar kindertijd, diep weggestopt, bewaard werd van binnen. Zij zet het binnen haar verwerkingsproces om in verhaal vorm, een vorm die zo goed bij haar past.

----

Lena (not her real name) describes here how, with the help of therapy-sessions, she connects with a traumatized inner child. Lena discovers that the trauma caused in her childhood was buried deep inside. She converts it into a story in her process, in a way that suits her.

 

De bevrijding van Leentje.

Toen ik me eenmaal realiseerde dat het kleine meiske zich had verschanst, ben ik op onderzoek uitgegaan. En bij het zien van een foto van de kelder wist ik meteen; daar is ze.

Het beeld van de donkere kelder, met net boven straatniveau een getralied raam, waardoor licht naar binnen wolkte, greep me aan.

Zat ze daar?! Al die lange, lange jaren? Hoe kon dat zo lang zijn doorgegaan? En hoe was ze in vredesnaam in leven gebleven?

Ik haastte me naar binnen.  In het duistere hol met de koude stenen muren was het kil en vochtig.

Toen mijn ogen aan het donker gewend waren, zag ik haar zitten, op een houten bankje. Bewegingsloos zat ze daar. Ze droeg het geruite plissé rokje waaraan ze zo was gehecht.

De handjes steunden aan weerszijden op de bank. De voetjes hingen stil  boven de koude vloer. Ze leek wel versteend.

Haar blik was gericht op de getraliede opening waar het licht was. Toen ze mij zag, stonden haar ogen vol  pijnlijke vragen.

Ik kon die niet meteen in orde analyseren.  Daarvoor was diepere verbinding nodig. Maar het begin was er. We keken elkaar aan.

Wat ik dacht te zien, was een mengeling van hulpeloosheid,  verdriet, angst en verwijt. De vraag om hulp, begrip en erkenning.

Ik knielde voor haar op eén knie, keek haar bewust aan en stak mijn handen uit, de handpalmen omhoog gericht, mijn vingers iets gebogen. Ik hoopte dat ze mijn poging om handcontact te maken, zou aanvaarden.

Ik schaamde me intens dat ik haar zo lang had verwaarloosd. Ze vermeed me nog langer aan te kijken.

Er kwam een aarzelende beweging. De kleine vingertjes bogen zich en haakten zich om de mijne.

Ik besefte dat elk woord nu vooral wáar moest zijn.

Dag kleine meid, zei ik. Ze reageerde niet.

Ik vind het verschrikkelijk voor je dat ik je hier zo lang heb laten wachten. Je moet je absoluut in de steek gelaten voelen. Wat erg. Ik kan niet zeggen hoe erg me dat spijt.

Ik kneep even zacht in haar vingers en liet toen los, om naast haar te gaan zitten.

Daar hebben we lang, heel lang stil naast elkaar gezeten.

Ik wist even niet wat wijsheid was. Proberen haar aan het praten te krijgen, of eerst maar eens aan elkaar wennen.

Trouwens, wilde ze wel met me te maken hebben?

Ik keek opzij en zag dat ze haar hoofd de andere kant op draaide.

Dat deed me ontzettend veel pijn en kostte me bittere tranen.

Ik zou me kunnen indenken dat je boos op me bent, probeerde ik.. Ik bewonder je, dat je zo lang hebt overleefd.

Ik streelde zacht haar kortgeknipte kopje. Toen verbrak haar verstarring.

Ze boog wat naar links en steunde met één elleboog op mijn bovenbeen, haar hoofd op haar hand geleund.

Mijn hand was om haar rechterschouder en opeens liet ze zich gaan. Tegen mijn borst begon ze te huilen. Ik trok haar tegen me aan. In een ongepland samenspel zat ze opeens in foetushouding op mijn schoot.

Huil maar meiske, fluisterde ik. En wat je ook wil zeggen, het is allemaal oke.

Samen huilden we. En voelden we ons verdriet. De eenzaamheid, het gemis aan verbinding.

Toen de emoties wat gezakt waren, keek ze wat beschaamd. Ik ontdekte dat ze Leentje heette..

Lieve Leentje. Vind je het hier ook zo naar? Vroeg ik.

Ze knikte.

Weet je dat daar in die donkere hoek een trap is naar een deur? vroeg ik.

Ze keek in de richting die ik aanwees. Een voorzichtig glimlachje gleed over haar gezicht.

Ze wipte van mijn schoot en vond al snel de trap. Samen liepen we naar boven.

Jij mag de deur open doen, knikte ik.

We stapten naar buiten en knipperen tegen het felle daglicht.

Doe jij de deur weer dicht? Vroeg ik. Ze deed de deur behoedzaam dicht. We stonden samen met onze rug tegen de deur.

Zo. Zei ik. En die gaat nooit, nooit, nooit meer open. 

---

The liberation of Leentje.

Once I realized the little girl was hidden somewhere, I went to investigate. And when I saw a picture of the basement I immediately knew; there she is.

The image of the dark basement, with a barred window just above street level, through which beams of light poured through, grabbed me. Was she there?! All those long, long years? How could that have gone on for so long? And how on earth had she survived?

I hurried in. The dark cavern with the cold stone walls was chilly and damp. When my eyes adjusted to the dark, I saw her sitting on a wooden bench. She sat there motionless. She wore the checkered pleated skirt to which she was so attached.

The hands rested on the bench on either side. The feet hung still  above the cold floor. She seemed petrified.

Her gaze was fixed on the barred opening where the light was. When she noticed me, her eyes filled up with painful questions. I couldn't analyze it right away. That required a deeper connection. But it was a start. We looked at each other.

What I thought I saw was a mixture of helplessness, sadness, fear and reproach was a request for help, understanding and acknowledgement.

I knelt down in front of her on one knee, looked at her consciously and held out my hands, palms facing up, my fingers slightly bent. I hoped she would accept my attempt at hand contact.

I was deeply ashamed that I had neglected her for so long. She avoided looking at me any longer.

There was a hesitant movement. The little fingers bent and hooked into mine.

I realized that every word had to be true. Hello little girl, I said. She didn't respond.

I feel terrible for keeping you waiting here for so long. You must feel absolutely let down. I can't say how sorry I am about that.

I squeezed her fingers gently and then let go, to sit next to her. We sat there side by side for a long, long time.
I didn't even know what was wise. Try to get her to talk, or get used to each other first.

Besides, did she want anything to do with me? I looked and saw she turned her head the other way. I felt the grief and pain from that, and I wept.

I could imagine you being mad at me, I really did try. I admire you for surviving all this time. I gently stroked her cropped head. I felt the ossification within her being released.

She leaned slightly to the left and rested one elbow on my thigh, resting her head on her hand.

My hand was around her right shoulder and suddenly she let go. She started to cry against my chest. I pulled her against me. In an unplanned interplay she suddenly sat in a fetal position on my lap.

Cry little girl, I whispered. And whatever you want to say, it's all okay.

Together we cried. And we felt sadness. The loneliness, the lack of connection.

When the emotions subsided a bit, she looked a bit embarrassed. I found out her name was Leentje..

Dear Leentje. Do you also feel how unpleasant this place is? I asked. She nodded.

Do you know that in that dark corner there is a staircase leading to a door? I asked. She looked in the direction I pointed. A cautious smile crossed her face.

She bounced off my lap and soon found the stairs. We walked upstairs together. You can open the door, I nodded.

We stepped outside and blinked against the bright daylight. Will you close the door? I asked. She closed the door cautiously. We were standing together leaning with our backs against the door.

That's that, I said. And it will never, never, never open again.